Een leidinggevende moet deugen. Een verstandige, eerlijke en beetje wellevende baas, dat is wat we willen. We hebben onze buik vol van achterdochtige, cijfergeile of botte managers en graaiende bovenbazen. Maar wat is deugen? Aristoteles sprak van een deugdzaam leven met zelfbeheersing, verstandigheid, rechtvaardigheid en moed. Niet met nu eens het één en dan weer het ander, maar steeds in samenhang met elkaar. Moed
zonder verstandigheid zorgt immers niet zelden voor de grootste stommiteiten. Machiavelli maakt het lijstje flink langer en noemt steeds deugd en ondeugd. Goedgeefs tegenover inhalig, onverschrokken versus laf, soepel tegenover koppig en serieus naast oppervlakkig. Het wordt boeiend, als hij daarbij uitspreekt dat je de ondeugden als regel weliswaar moet vermijden, maar dat een heerser ook moet leren op het juiste moment niet goed te zijn: sommige deugden leiden als je even niet oplet zomaar tot je ondergang.
Neem nu deze vier: beminnelijk, barmhartig, goedgeefs en betrouwbaar. Wie wil nu niet dat er met zulke woorden over hem gesproken wordt? Als het tegenovergestelde gezegd wordt, hoogmoedig, wreed, inhalig, of onbetrouwbaar, ervaar je dat als directe belediging. Zo willen we niet bekend staan. Deugdzaam staat hoog in het vaandel van menigeen. In het waarden-en-normen-debat is regelmatig sprake van ’deugd’. De deugden zouden terug op het podium moeten.
Op je beurt wachten, iemand bij de kassa voor laten gaan, de sjachrijnige ober voor lief nemen. Iemand die altijd het goede doen wil, wordt gemakkelijk het slachtoffer van hen die het slecht met hem voorhebben. Al te goed is buurman’s gek heet dat. Leerkrachten die voor de klas alleen maar aardig zijn, komen er snel achter dat er ook nog wat anders nodig is om de les in het gareel te houden. Het lijkt zo’n nobele instelling: alles met de mantel der liefde bedekken, en onder alle omstandigheden de beschaafdheid zelve blijven. Maar is het ook effectief?
Neem nou Jeffrey. In elke groep zit wel een Jeffrey. Jeffrey is de aanvoerder, de ongekroonde koning van 2B. Onder vier ogen kan Jeffrey oh zo aardig zijn. Ja meester, nee meester, natuurlijk meester, ik zal het proberen meester. Maar in de groep zie je daar weinig van terug. Hij heerst als een despoot over zijn directe omgeving en als er ook maar de kleinste aanleiding voor is, schopt hij een conflict en trekt zijn omgeving mee. Jeffrey leert heel weinig van de vriendelijke, vermanende woorden van zijn mentor in de lange gesprekken na schooltijd. Langzamerhand lijkt het wel of Jeffrey meer mag dan de rest. Meester wilde tot in het uiterste barmhartig zijn. Dat is een deugd. In dit geval een deugd waar Jeffrey weinig aan had. Uiteindelijk werd hij van school gestuurd.
Of neem meneer Berger. Meneer Berger wil liever geen les geven in de onderbouw, altijd in lokaal 16 zitten en graag de vrijdagmiddag vrij. De schoolleider snapt dat wel. Meneer Berger is een leerkracht met goede resultaten en heeft aanzien in het team; hij is één van die jarenlange steunpilaren van de school. In het gesprek laat de schoolleider doorschemeren zijn best voor meneer Berger te zullen doen. Hij heeft geen zin in ruzie. Hij wil beminnelijk zijn, mensen helpen als dat zo uitkomt. Hij wil iemand best een gunst verlenen en als het maar even kan zijn toezeggingen nakomen. De weken daarna weet hij het zo te plooien, dat de taakstelling van meneer Berger aan diens stoutste dromen voldoet. Meneer Berger blij. Vanaf nu zijn de bovenbouw, lokaal 16 en de vrijdagmiddag van hem. Een verworven recht vindt hij. Verworven onrecht is een betere term. Meneer Berger is geholpen maar de school niet. Is het niet de hoogste tijd om de beminnelijkheid ten opzichte van meneer Berger af te leggen en hem vriendelijk maar beslist te zeggen dat hij teveel vraagt?
Het overgrote deel van wat we leren voor ons dagelijks doen en laten, leren we niet uit boekjes, niet van preken van de leraar of de baas, maar uit ervaring. Directe, eigen ervaringen zijn onze leerschool. Niet het begripvol vermanende woord achteraf, maar de snelle, directe feedback, dat is de echte les. In onze hersenen werken fijnzinnige dopaminesystemen dag in dag uit volgens het principe van belonen en straf. Alles wat we ervaren wordt zo gearchiveerd als pret of pijn, als een ervaring die je wilt herhalen of juist vermijden. Door schade en schande wijs worden, kun je het noemen. De wil, vrij of niet, fietst daar met wat commentaar om heen, maar het heeft er alle schijn van dat Skinner met zijn koele, behavioristische kijk op ons bestaan, meer gelijk had dan we wellicht leuk vinden. Een leven vol cognitieve gedragstherapie. Zonder het ons te realiseren lopen we dag in dag uit onze plezierige ervaringen uit het verleden achterna. Belonen en straf werkt. Sterker nog, het is een belangrijk, voornamelijk onbewust, mechanisme achter wat we in ons dagelijks handelen wel en niet doen. Als de criminologie ons leert dat gevangenisstraf niet werkt in de bestrijding van de misdaad – en dat is toch straf? – is dat niet in tegenspraak met het beloon-en-straf-mechanisme, maar eerder een bevestiging. De lage pakkans blijkt de grootste verleiding voor de recidiverende crimineel. De beloning is zo verleidelijk dichtbij, dat de mogelijke straf op de koop toe wordt genomen. Het systeem in onze hoofden werkt zeer subtiel. Het traint ons dag elke dag weer hoe we zonder er over na te denken, dat doen wat voor ons effectief voelt.
Daar staan we dan met onze goede wil. Wat moeten we met ons streven een goed mens te zijn, als we uiteindelijk toch niet veel meer zijn dan een machine die verleid wil worden. Aristoteles gaf al een aanzet in het denken hoe hier mee om te gaan. Niet alleen maar goed, maar de slingerweg tussen teveel en te weinig was volgens hem de ‘rechte weg’. Machiavelli gaat nog een stapje verder. Hij zegt: ‘Houd op met alleen maar goed zijn!’. Goed bestaat slechts bij de gratie van slecht. Je kunt het ene niet zijn zonder het andere. Goed bestaat niet zonder slecht. Pardon? Moet een leidinggevende, de directeur, de teammanager, de leerkracht durven slecht te zijn?
Machiavelli’s antword is een duidelijk ja! Zachte heelmeesters maken stinkende wonden. En de dankbaarheid van die patiënt zal van korte duur zijn. Jeffrey leert geen grenzen kennen en meneer Berger wordt een rupsje-nooit-genoeg. We leren niet alleen van beloning, we leren ook van straf. Straf, niet in de enge zin van strafregels, of bestraft worden, maar straf als scherpe tegenspraak, duidelijke grenzen en klare taal als we die grenzen overschrijden. Jeffrey was vermoedelijk beter af geweest met een bijtijds onbarmhartige leerkracht. En de schoolleider realiseert zich niet dat hij met zijn beminnelijke vrijgevigheid voor meneer Berger de school geen dienst bewijst.
Een keer niet beminnelijk, een einde aan de barmhartigheid, dat kunnen we ons misschien nog wel voorstellen. Maar onbetrouwbaar? Kan het een leidinggevende sieren onbetrouwbaar te zijn? Niet doen wat je gezegd hebt, geeft al snel een aura van onbetrouwbaarheid. Maar elke ervaren leerkracht en elke door de wol geverfde directeur weet ook dat de omstandigheden je kunnen dwingen op eerder gedane toezeggingen terug te komen. ‘Maar meester, u had gezegd dat…’ of ‘3C zou toch gesplitst worden…?’.
‘Nee, dat kan niet doorgaan, ja! ik vind het ook vervelend, maar zo is het.’
Met wat minder barmhartigheid had Jeffrey wellicht zijn school wel afgemaakt en meneer Berger zijn kwaliteit ook in de onderbouw kunnen tonen. Goede leidinggevenden zijn niet alleen maar beminnelijk, barmhartig, goedgeefs of onder alle omstandigheden betrouwbaar. Natuurlijk, het is goed het slechte te vermijden. Maar sommige deugden leiden tot je ondergang. Soms moet je het tegenovergestelde zijn. Luister naar Machiavelli. Al te goed is buurmans gek.
Lees verder / reageer